Omdat het carnaval is op school komen de kinderen van groep 3, 4 en 5 verkleed in de filosofieles. We onderzoeken wat je nodig hebt om je te verkleden. Hoe kan je weten wie het is? Wanneer is het eng is? Wat is herkenbaar? We onderzoeken relaties tussen herkenbaar, eng menselijk en de rol van onze waarnemingen en herinneringen daarin.
Ik lees het verhaal voor van de boze heks “het spookhemd”
Wat doet de egel?
“De egel heeft het overhemd van de heks gepakt. De egel liet de heks schrikken. Is de egel eng? Ja hij zegt tegen de heks heftige dingen. Wie is er verkleed? Wie is eng? Eigenlijk is de heks eng, maar de egel heeft de heks bang gemaakt. Maar de heks heeft de egel een lesje geleerd. De egel wou een grap maken.”
Waarom wilde de egel het hemd van de heks?
“Hij wilde er als een spook uitzien. De egel wil spook worden, omdat hij iedereen wil laten schrikken. Lukte dat? Nee, want je zag zijn stekels er doorheen. De egel ging stampen met zijn voeten en spoken hebben geen voeten. Zag hij er ook als een spook uit? De egel kan niet vliegen, want vliegende egels bestaan niet. Ik heb hem niet gezien. Er was niemand bang. Hij was geen spook. Waarom is de egel geen spook? Hij is een dier. Nee, een dier is geen spook. Kan een dier zich verkleden? Een dier is geen spook. Wat is een spook? Een spook is een geest. De haas kon het zien. Hoe kon de haas zien dat het geen spook was? Egel had zijn gezicht niet bedekt. Als je gezicht niet bedekt kan iedereen zien wie je bent. Is dat altijd zo? Als je je gezicht bedekt, dan vaak niet , maar als je slim bent kan je , hoe dan? Dan zie je de pootjes, dan weet je door de pootjes (van de egel) dat het geen spook is. Je zag de egel zijn vacht nog, dus ze wisten dat hij het was. Je kon hem half zien. Het lukte alleen bij de heks, niet bij de andere dieren. De haas was bezig dus die lette niet op, hij kon het gewoon horen. En de haas wist zeker dat het de egel was, omdat uil nooit zoiets kinderachtige zou doen. de Egel kon ook zijn stekels afknippen dan zagen ze niet dat het de egel was.”
Hoe kan je je verkleden dat niemand ziet dat jij het bent?
We doen een spel in de kring met een deken waarmee je jezelf kan bedekken. Een kind doet dat voor in de kring en wikkelt de deken om zichzelf heen. Nee dan zie je de benen en de voeten nog. ik zie nog steeds I. Ik kan nu nog steeds I zien. Hoe weet je dat zij dat is? door haar schoenen. Zijn er anderen die dezelfde schoenen hebben? Je ziet haar schoenen en haar trui. En als je de schoenen en de trui uittrekt? Kan je dan zien dat zij het is? Ze moet naar beneden en dan bukken en de hele deken over haar heen leggen. Weten jullie nu nog of het I. is. Je kan het zien omdat we haar samen bedekt hebben, dus we weten het. Er gaat een kind naar de gang. Een ander kind verstopt zich onder de deken. Iedereen verwisselt van plaats. Kind komt terug, het is J. want ik zie geen één J. We doen het nog een keer , maar dan verstopt niet alleen een kind zich onder de deken , maar ook een kind zich ergens in de klas. De “binnenkomer” raadt het direct, want het is B. want die zit altijd naast J. We oefenen verder “eigen onderdelen” laten zien onder de deken vandaan; een hand een voet, een been etc. Ik vraag de kinderen die mogen raden wie er onder de deken ligt hun denkproces aan ons te vertellen;
“Als hij gaat staan dan zie je zijn schoenen dus dan weet je het wie het is. Je weet dat er een mens onder zit , want hij beweegt en je ziet een kopje. er zitten er twee onder. Hoe weet je dat? Ik zie twee bulten. Ik denk “Het is een meisje en een jongen, of twee meisjes of twee jongens.” Ik denk dat het een meisje is. Het is de hand van M. , want die is een beetje donker.” Als je de kinderen telt in de kring dan weet je wie er onder de deken ligt. Je kan ook verwisselen van plaats ” Het is D, want die zit altijd naast zijn vriend. “
Hoe zie je er uit als je verkleed bent?
“Je kan er als prinses uitzien. Dan heb je een jurk en een kroon. Kan je ook prinses zijn zonder mooie kleren? Ja/ nee , ja dat kan wel. Als ik als een skelet verkleed ben en ik praat gewoon dan weet iedereen het.”
Kan je je eng verkleden?
“In je eigen kast kan je kijken of je een pak hebt, anders kan je naar de winkel. Je kan je verkleden als een heks. Zie je er dan eng uit? Je ziet er wel eng uit, maar je bent niet eng, want je bent nog steeds een mens. Zie je er altijd eng uit als je je verkleedt? Ik heb niet gezien of de egel er eng uit zag. Je ziet er niet altijd eng uit als je je verkleedt, alleen met Halloween, dan wel, dan heb je nep bloed, make-up en een eng pak. Niet altijd zie je er niet-eng uit. Als je weet hoe je moet schminken kan je er eng uit zien. Als je er als Chucky uitziet ben je dan eng? Als je echt zo kan schminken dan wel. Schminken is niet genoeg, je moet ook haar knippen. Als je een professionele Schminker bent kan je het wel doen. Wie is er bij een professionelen schminker geweest? Je kan je ook nep-verkleden. Geloven anderen het dan? Als je je eng verkleedt, dan ben je niet eng, maar dan doe je eng. Als je eng doet, ben je dan niet eng. Je bent niet altijd eng. Waarom niet? Sommige geloof je , anderen niet. Wie geloof je? Als je mensen niet kent, dan niet, ze weten hoe je er uit ziet. Mensen op straat schrikken wel als je een verkleedpak hebt, je broer en je mama niet. Hoe dan? Je hebt toch een pak aan? Door je schoenen. Elke keer als het carnaval of Haloween is dan heb je dezelfde verkleedkleren en dan weten de mensen het gewoon. Je kan ook een klei-masker voor je gezicht maken en verven, dan zie je het ook niet meer. Niet altijd ken je die persoon. Als je slaapt dan kan je iemand niet aan horen komen en dan schrik je wel; Mijn moeder heeft mij een keer in mijn slaap laten schrikken met een masker.”
We spelen met de groepen 5 het herkenkennigssspel: Er gaan twee kinderen naar de gang en ze laten iets van zichzelf zien door het deurraampje (filosofisch; wat is van je zelf, Hoe weet je wie het is, kan je zien wie het is? Kan je dat zeker weten? ), Kinderen tonen hun verkleed attribuut, een das, een snor een pruik. De kinderen in de klas raden het omdat ze dat gezien hebben bij dat kind. Al doende en herhalende gaan de kinderen met elkaar de verkleed attributen wisselen. Wie was het. Vervolgens laten ze “eigen dingen” zien door het raampje. zoals een vlecht of een hand, ze combineren de show samen en laten gezamenlijk (uiteindelijk 3 kinderen op de gang) één ding zien dat hen gedrieën voorstelt. “Het was N. Want die liet haar sok voor het raam zien, ik kan het zien want haar schoen is los.”. “Waarom zou ik mijn eigen sok laten zien? Gewoon voor de lol. Dan zijn het grappen. Een raadsel, foppen.”
Vraag voor het klassenboek: hoe kan je iemand foppen?