Er ligt een berg wol in de kring als de kleuters binnenkomen in de filosofieles. Witte vachten geverfde krullen; oranje, groen, blauw en nog meer. Bovenop deze berg staat een mandje met een deksel. Kleuters maken identificaties en signaleren verschillen, mens en dier, het individu en de groep, ergens bij horen, herkomst, mogelijkheden en oplossingen. Ze kijken , voelen, denken, ontdekken, leggen verbanden, veranderen van mening en praten met elkaar.
Wat is dit?
“Een konijn, een kip omdat er een nest is, Een vogeltje, het lijkt op een nest. Een dekentje voor de kip.Een kat omdat hij in een nest kan komen. De kat kan in het nest gaan liggen.“
Van wie is het?
“Van een beest. Het is van een spin. Het is zachtjes. Het is van een koe. Nee het is van een schaap omdat het wit is. Het groene is van de blaadjes”
“Het is een schaap, het is haar van een schaap. Hoe heet dat? Dat heet wol.”
“Het is klauwhaar van een beest. Wat voor beest? Van een monster. Nee het is van een heks. Hebben heksen zulke haren? Het is van een schaap.”
“Het is een pruik met een hoofd. een sjaal , het is zacht. het is van plastic. Nee het is een zacht dekentje. We zijn op de boerderij geweest en daar werden schapen geschoren. Het is van een schaapje. De rode is van stof. De witte is van een schaap. De rode is wel van een schaap. het is gekleurd door zuurstok. Die oranje is niet van een schaap. Er zijn geen oranje schapen maar het is wel wol. Het is geverfde wol van een schaap. Nee het is van een rood paard, het moet uit de dierentuin komen.”
De kinderen maken het mandje open en er zit een klein schaapje in met gekleurde wolletjes.
“Het is een poppetje van een schaap.”
Ik vertel het verhaal van Roosje het reuzenschaap*, dat afgedankt wordt door de boeren die voor haar zorgen. Ze vlucht en ziet de olifant van het circus, die is ook groot. Ze vraagt aan de circusdirecteur of ze erbij mag. De circusdirecteur wil Roosje er niet bij.
Waarom niet?
“Nee! Want dan worden de mensen bang. De mensen willen het schaap niet zien omdat hij groot is. Hij is nog groter dan de olifant. De deur is te klein. Roosje is te groot. Als hij naar binnen gaat is hij te groot. Hij is te dik. Anders kunnen de andere dieren niet in de tent. De olifant is er al en anders gaan ze ruzie maken. Hij moet naar de dierentuin. Waarom moet ze naar de dierentuin? Kan ze ook naar de andere schapen? Nee wat anders eet ze al het eten op. Dat kan wel want alle schapen worden groot. De dokter kan ook Roosje een drankje geven dat ze kleiner wordt, dan kan ze naar een kleine boerderij of een circus. Grote en kleine schapen kunnen bij elkaar, want ze eten toch niet alles op.”
“Er moet iemand opgesloten worden. Maar wie? De olifant moet in een kooi omdat hij anders het circus kapot maakt. Het schaap gaat alles kapot maken.”
Waar moet Roosje naar toe als ze niet in het circus mag?
“De kinderboerderij. Het schaap moet terug naar het circus, maar dat gaat niet. Grote schapen mogen niet naar de kinderboerderij, omdat ze te groot zijn. De familie van Roosje bestaat uit kleine schapen. Misschien zijn de kinderen wel kleine schapen. Grote en kleine schapen moeten in de kinderboerderij. Roosje moet naar huis. Ze moet naar andere boeren die hem lief vinden. Hebben die boeren nog andere schapen? die zijn ook groot. Maar er zijn ook babyschaapjes.“
Wie is er wel/niet bang voor een groot schaap?
“Nee, ik ben niet bang , want hij is lief. En hij kan me niet vangen want een schaap heeft geen handen.”
We verkleden een kind als reuzenschaap als alle kleuters slapen onder hun stoel.
Wie is er bang voor dit reuzenschaap?
Hoe groot is het reuzenschaap?
We maken een kring groter en kleiner om te kijken hoe groot het reuzenschaap kan zijn.
*