Met groep 6 oefenen we in het stellen van soorten vragen. Dat is nog steeds best moeilijk. De meeste vragen kunnen namelijk heel goed veranderen van een weet-vraag naar een filosofische vraag. Want het blijkt al heel snel in het gesprek dat we het toch niet zeker weten en het ook niet op kunnen zoeken . En als we het opzoeken op internet of in een boek, hoe weet je dan eigenlijk of het echt waar is. In deze les worstelen we behoorlijk met deze kwestie “hoe weet je eigenlijk zeker of iets waar is”
Waarom stak de Schorpioen de kikker?
Dat is een weet vraag want schorpioenen steken altijd kikkers. Dat kan je opzoeken in een insectenboek, want een schorpioen is een insect. is een schorpioen wel een insect?
Waarom ging hij niet naar iemand anders om het te vragen?
Dat weten we niet, want dat staat niet in het verhaal. Maar is het dan een filosofische vraag. We kunnen wel allemaal redenen bedenken waarom hij dat niet deed, maar is dat dan filosofisch. Als we het hemzelf konden vragen dan kon hij misschien één antwoord geven.
Hoe is de schorpioen een andere keer naar zijn familie gegaan?
Ja dat weet je niet, want dat vertelt het verhaal niet. Dat kan op een heleboel verschillende manieren zijn gegaan. Misschien was de rivier er nog helemaal niet en was het probleem er niet. Daarom is dit een filosofische vraag.
Heeft een schorpioen stekels?
Dat is een weetgraag, want dat kan je opzoeken.
Waarom steken schorpioenen persé kikkers?
Is dat wel zo? Ze steken toch ook andere dieren?
Kan een schorpioen steken?
Dat is een weet- vraag, dat staat in de boeken. Ja dat staat ook op internet, maar klopt dat wel?
Waarom wilde de schorpioen naar zijn familie?
“Dat is een weet-vraag want dat staat in het verhaal. Hij wilde naar zijn familie om ze te zien.”
Waarom gaat de schorpioen met de kikker over de rivier en niet met een boomstam ofzo?
Waarom geloofde de kikker de schorpioen?/Waarom loog de schorpioen tegen de kikker?
We praten verder over de vraag: Waarom zei de kikker “spring maar op mijn rug” terwijl hij wist dat de schorpioen hem ging steken.
“Hij dacht “als hij het belooft dan doet hij het ook” De kikker weet niet dat het de aard van de schorpioen is, want hij is een kikker en geen schorpioen. De kikker wil de schorpioen helpen omdat hij hem zielig vindt. De kikker wil gewoon aandacht van de schorpioen. De kikker gelooft hem gewoon en hij denkt “als ik dit doe zal de schorpioen mij nooit meer steken. De kikker dacht dat hij het niet zou doen omdat hij wist dat ze allebei zouden zinken””