Al lange tijd beloofde ik aan groep 6 iets leuks met “Kuifje” te doen. De groep praat, denkt en onderzoekt wat iets kan zijn wat er niet is, hoe je dat kan weten, of anderen dat ook weten en hoe iemand zich gedraagt als hij het niet zeker weet of iets er is.
Ik vertoon een serie foto’s van Jansen en Janssen die worstelen met fata morgana’s.
Wat is een fata morgana??
Een tunnel in de efteling. Een grot waar je met een bootje doorheen ging met slangen enzo. Die waren nep. Dan is het nep. Jansen en Janssen weten het niet of het een fata morgana is of niet. Ze maken steeds de verkeerde vergissing, ze denken steeds andersom.
Hoe weet je of iets nep is?
Een mens kan geen fata morgana zijn. Je kan alleen weten of het een fata morgana is door het uit te proberen.
Duiken in een fata morgana is niet zo slim, want dan kan je je bezeren. Je kan beter eerst voorzichtig voelen. Je mag een fata morgana niet schoppen. Waarom niet? Daar zit een risico aan. Het kan invloed maken of je denkt dat het nep is.
Hoe gedraagt iemand zich die denkt dat…
3 kinderen krijgen drie verschillende opdrachten en de andere kinderen kijken en vertellen wat ze zien;
Als je denkt dat alles een fata morgana is loop je door alles heen. J bezeert zich als hij door de school loopt terwijl hij denkt dat alles een fata morgana is.
Als je denkt dat niets een fata morgana is dan loop je gewoon en dan gebeurt er niets.
Als je de hele tijd niet zeker weet of iets een fata morgana is dan ga je alles eerst voorzichtig aanraken. Dat ziet er heel gek uit. De mensen denken dat je gek bent. Sommige mensen hallucineren. Bijvoorbeeld: sommige mensen hebben heel erg honger en zien dan allemaal mensen eten. Ik had ook een keer een hallucinatie door een enge droom, toen ging ik mijn vader slaan. Toen kreeg ik echt straf, want je kan ook weten dat het niet echt is bijvoorbeeld als het monsters zijn.
Sociaal Emotionele Leerdoelen:
1. RESPECT: Leerling R. leest het stripje voor, anderen luisteren aandachtig.
2. COMMUNICATIE: leerling maakt koppeling van ‘fata morgana’ naar hallucineren, ze maakt de stof eigen. Vervolgens vertelt een andere leerling een eigen voorbeeld: dat zij ook wel eens een hallucinatie heeft gehad: die waarbij zij droomde en haar vader sloeg.
3. RUZIE: n.v.t.
4. SAMENWERKEN: Kinderen vullen elkaar aan: Leerling A: Je kan alleen weten of het een fata morgana is door het uit te proberen. Leerling b: Duiken in een fata morgana is niet zo slim, want dan kan je je bezeren. Leerling C: Je kan beter eerst voorzichtig voelen. Je mag een fata morgana niet schoppen.
5. ZELFVERTROUWEN: Leerlingen met een opdracht ( lopen alsof alles een fata morgana was) deden dit vol overgave.
6. ZELFWAARDERING: De leerlingen die de opdracht uitvoerden (lopen door de klas) leken trots dat de andere leerlingen geraden hadden wat hun opdracht was.
7. MOTIVATIE: Leerlingen waren zeer gemotiveerd om een opdracht uit te voeren in de klas (lopen alsof alles een fata morgana is).