Kwaak

“Er was eens een eend die pech had, omdat hij had n’ aartsluie boer als baas had” * Met groep 4 filosoferen we over werken, slaaf zijn en een slaaf hebben, afhankelijkheid, zelfbeschikkingsrecht, zorgplicht en vrijheid, wederkerigheid en verhoudingen tussen meester en knecht.

Wie doet het werk op de boerderij?

“De eend doet alles op de boerderij. De andere dieren helpen ook. De boer is alleen maar lui. Waarom is hij eigelijk boer geworden als hij toch niets wil doen?

“Hij wil lekker kunnen blijven zitten. Waarom heeft hij dan een dier gekocht?   Hij wil geen klusjes doen en dan moeten de dieren het doen. Hij heeft er niet voor gekozen, hij is gewoon in de steek gelaten, door zijn familie. hij had eerst een vader en een moeder en een broer en een zus. Hij heeft het dier niet gekocht maar gestolen. Als hij hem had gekocht had hij geen geld meer om een normaal mens te worden.”

 

Wat is een normaal mens?

“Sommige mensen zijn dom en sommige mensen zijn slim. Mensen die niet normaal een mens zijn zijn dieren. Als hij niet voor de dieren zorgt is hij niet normaal” 

Kan hij veranderen?

Wat zou je doen als je lui en moe bent? Iets anders eten, dat je minder moe wordt. Bijvoorbeeld spinazie en kaas. Ja dat kan goed want hij heeft toch een koe. Hij kan ook de wekker aandoen als hij gaat slapen. Hij kan ook met de fiets naar zijn werk gaan.  Nee , hij woont daar al want hij heeft een bed. 

Willen de dieren het werk wel doen?

“De boer moet eigelijk voor de dieren zorgen. In bed liggen en bonbons eten is saai. Ik denk dat hij moe is hij is te laat opgestaan.”

Wie is de baas van de boerderij?

“De boer is de baas. Nee! De burgermeester. De boer , want hij heeft de dieren gevonden. Hij  is de baas, want hij laat de dieren werken en schoonmaken. Aan het eind zijn de dieren de baas. De boer kan melk verkopen en kaas, daarom is hij de baas. Hij is te dik, daarom kan hij niet lopen, hij kan de baas niet zijn. Of hij moet gaan sporten.  Als de boer gaat sporten kan de eend weg. De boer kan dan zelf gaan werken omdat hij fit is. Wat moet de eend dan eten? De boer gebruikt de eend als slaaf.”

Zijn de boer en de eend vrienden?

“Ze zijn geen vrienden. De eend vindt de boer niet leuk, omdat hij tegen de eend praat alsof hij een slaaf is.”

Kan je een slaaf als vriend hebben?

“Nee dat kan niet omdat hij alles moet doen. “

Kan een slaaf bonbons eten?

“Ja, maar dan is hij geen slaaf meer. “

Heb jij een slaaf thuis?

wie doet het werk?

 “Hij doet alles wat je zegt. Bijvoorbeeld mijn broer. Nee, dat kan niet, als je het leuk vindt is het geen slaaf meer. Mijn vader en moeder zijn mijn slaaf.  Ze doen alles voor me; boterhammen maken, bed opmaken… Mijn broer doet alles voor mij maar ik vind het niet leuk. Ik wil graag alles zelf doen om  het zelf te leren. Mijn moeder vraagt aan ons om taken te doen en mijn moeder doet ook dingen voor mij. Als je je moeder helpt ben je geen slaaf. Je moeder helpen is gewoon. Je moet rekening houden met elkaar. Dat gaat nog over, als je groot bent, mijn broertje is pas 5 jaar. Ik wil graag alles zelf doen. Mijn moeder en ik helpen elkaar, dan ben je geen slaaf.”

Hebben slaven geld?

“Ja, die hebben wel geld , als ze een opdracht krijgen en ze doen het uit zichzelf. Ik wil wel een slaaf, dan kan ik zijn uitkering krijgen. Hij krijgt 300 euro en dan houd ik 200 euro.”

* Kwaak, Martin Waddell & Helen Oxenbury, Gottmer

Filosofieles ontworpen in samenwerking met Mirjam Poolster

Posted by | View Post | View Group

Dingen

Dingen liggen in het water

In de groepen 5 filosoferen we over dingen zoeken en dingen vinden. Wat ligt op straat of in het water? Van wie is het? Mag je het houden? Dingen en niet-dingen, wat maakt iets tot een ding?

Eerst vertel ik het verhaal van “Pippi is dingenzoeker”

Kan iedereen dingenzoeker worden?

Ja, want iedereen is onhandig als ze dingen op straat laten vallen. Je kan leuke dingen zoeken.Een dingenzoeker verzamelt allemaal dingen.

Waar kan je dingen vinden?

Op straat. Of op sommige andere plekken; op het dak of in het water. Bij het raam of op de grond bij de schuur. Je kan niet zomaar een man van straat oprapen. Er is ook een dingetjeswinkel, daar mag je alles meenemen.

Waarom is een dingenzoeker nooit klaar?

Omdat het te veel spullen zijn. Er komen steeds weer dingen bij. Mensen gooien steeds meer spullen er bij , op straat.

Mag je het hebben als je het vindt?

Als iemand wat verliest mag je het hebben. Alles wat je vindt mag je hebben. Behalve als je weet dat iemand het kwijt is. Je kan het ook vragen. Als een auto van jou op straat staat mag je hem wel houden , maar een auto van een ander niet. Kauwgom mag wel, maar dat is vies.

Als je kleding vindt kan je het in de kledingbak stoppen.  Je bent een vieze idioot als je iets van straat opraapt.  Wat is een vieze idioot? Dingen op straat zijn vies, dus die raap je niet op. Je kan 3 dingen doen als je iets vindt; oprapen, wassen of aan Afrika geven. Als iemand ziek is en hij gooit het op straat word jij ook ziek. Als het gewoon niet vies is dan ben je ook geen vieze idioot. Poep is altijd vies, dus dat raap je niet op. Dode dieren zijn ook vies. 

We doen een oefening met dingenzoeken in het lokaal. Wat ligt er op de grond? Er wordt oa een legoblokje en een damsteen gevonden. Van wie is het?

Het is van school of de juf. Je moet het weer terugleggen waar het hoort. Misschien is iemand het kwijt. Dan moet je het vragen. Als je het stiekem in je zak stopt is het pesten.

Wat doe je als je dier vindt?

Een dier op straat

Een dode muis moet je eerst wassen. als je een dier vindt moet je naar de dokter.  Je kan er ziek van worden. Je kan het ook mee naar huis nemen en in een hok stoppen. Als het een dood dier is zitten er bacteriën aan en dan kan je ziek worden en dood gaan. Een dode kat mag je houden. Je kan een dode kat opzetten, je kan hem wassen en in de vriezer zetten. Ik loop gewoon door als ik een dode kat zie. Ik zou eerst huilen en hem dan begraven en dan weer, huilen met bloemen bij het graf.  Ook als het een konijn is, een vlieg niet. Om een vies dier zou ik niet huilen. Ik neem het dier mee omdat ik het zielig vind.

We spelen het dingenspel.

Het dingenspel

Met kaartjes en woorden kiezen de kinderen, na overleg met z’n tweeën waar het thuis hoort: “ding of niet-ding”.

De kinderen legen de kaartjes neer in het domein dat zij kiezen, er zijn twijfels, overwegingen, dialogen en grote vraagtekens.

Een hok is een ding want je kan het open doen, het is vierkant en je kan er dingen inzetten.

een potlood is een ding

Een potlood is een ding want je kan het vastpakken.

Soep is geen ding want je kan het eten. Sommige dingen die je kan eten zijn wel een ding, zoals snoep.

Een baby is een mens dus het is geen ding.

Een kind is een mens en dus geen ding.

Vakantie is geen ding.

Een vogel is een dier dus geen ding.

Een vogel is geen ding

De zon is geen ding want je kan het niet vastpakken, dat is te heet.

Een hek is een ding want je kan het openmaken.

Ruzie is geen ding, want dingen maken geen ruzie.

Een been is geen ding want dat is van een mens. En mensen zijn geen dingen.

Het hart is wel een ding want het is een onderdeel van het lichaam.

Een engel is een ding want het is geen mens want het heeft vleugels. De ene engel schrijft goeie dingen op en de andere schrijft slechte dingen op , het is dus geen ding.  Omdat een mens geen ding is en een engel is een soort van mens. Een engel heeft vleugels, maar verder is het een soort mens. Een engel trekt ons omhoog. Als je dood bent gaat je geest naar boven du een engel is geen ding.

Filosofieles ontworpen in samenwerking met Mirjam Poolster

 

Posted by | View Post | View Group

Naar school

Met de kleuters Denken we na over naar school gaan, vrienden maken, vrienden zijn, hoe doe je dat? Grote of kleine vrienden, meer vrienden, echte vrienden en gevaarlijke vrienden.

In het midden van de kring staat een “rare” vogel.

Wat is dat?

Het is een eend, want hij heeft een lange neus, een snavel. Het is een vogel, omdat hij kan vliegen, want vogels hebben vleugels. Het is een Pelikaan, omdat hij een lange snavel heeft. Hij heeft een oranje snavel.  Een mama van kuikens. Een zwaan want hij heeft een lange neus.  Het is bijna een vogel maar dan moest hij wat kleiner zijn. Hij kijkt boos. Zwanen hebben ook vleugels. Hij heeft een warme vacht. Als het gaat sneeuwen wordt het daarna een zwaan. De sneeuw is wit en daarom wordt het daarna een zwaan. Het is een eend omdat eenden ook kleine hoofden hebben. Een eend kan groot stappen en een zwaan kan klein stappen. Het is een inktvis. Een ooievaar? Een ooievaar is grijs. In een boek kan gewoon alles”

Het is de schooljuffrouw en zij heeft een klasje met dieren. Ik laat een plaatje zien uit het prentenboek * “kleine kuikens gaan naar school” Er is een kikker, en een wasbeer, een wolf een bever, een konijn…

Wie gaan er naar school? 

“De kikker. Niet de oma van de kikker, want die gaan niet naar school. Oma’s weten niet wat ze moeten doen op school. Moeders en sommige oma’s moeten werken en dan kunnen ze niet naar school. Oma’s moeten thuis blijven om eten te maken.  Als ik zelf kan koken kan oma naar school. Mijn oma gaat wel naar school!”

En wat zit daar in dat doosje?

Een kind mag de strik losmaken en er komen 2 kuikentjes uit. De kuikens moeten vandaag naar school, maar ze willen niet. Ze moeten toch van moeder kip. De kuikens zijn bang dat ze geen vrienden zullen maken in de klas.

Hoe kunnen de kleine kuikens vrienden worden?

“Vrienden word je door samen spelen samen delen.  Je moet ze iets geven, dan worden ze vrienden. Het konijntje wordt vrienden want die is lief. De wolf is gemeen.  Als de vos de kuikens gaat opeten dan komt de juf en dan gaat de wasbeer dat tegen de juf zeggen.  Als de kuikens in de buik van de vos zitten dan moet je op de buik van de vos drukken. De wolf is te groot. Als de wolf in de klas is moeten de anderen weg. Nee , de wolf moet weg want die eet de anderen op. Ook de juf. De wolf eet alleen de kuikens op, want in de kuikens zit een kip. De juf eet hij niet op want die lust hij niet. De wolf gaat niemand opeten want hij lacht. De juf is groot, dus zij is de baas en de wolf moet naar haar luisteren. De wolf eet wel gewoon de juf op, want er zit een ei in de juf. De wolf eet alles op in de school. De wolf doet gewoon lief, dan kan iedereen naar school. Iedereen mag zijn eigen eten meenemen dan moet de wolf zijn eigen eten opeten. De vos vindt worst lekker. Als het kuikentje het netjes vraagt dan worden ze vrienden met de wolf. De bever wordt vrienden met de beer, de kikker met de wolf, etc.. de wasbeer kan ook vragen of de juf vrienden met hem wil worden. Het konijn wordt geen vrienden, want hij kijkt boos”

Waarom kijkt het konijn boos? 

Juf vraagt het aan het konijn; hij is boos omdat hij geen jam op zijn boterham heeft gekregen.

De muis wordt vrienden van de kuikens, want die is ook klein.  De kikker want die is nog kleiner.

Moeten de vrienden klein zijn?

De vrienden moeten klein zijn anders denken de kuikens dat het reuzen zijn.

Kan  je ook een grote vriend hebben?

“Ja, als iemand met je gaat vechten kan je beter een grote vriend hebben, die kan je helpen. Ik heb een grote vriend en die is 8 jaar.”

We doen , ter afsluiting het “grote en kleine vrienden spel”  De kinderen zoeken om de beurt een grote en een kleine vriend. Er staan rijtjes van 3  kinderen bij elkaar in de klas, hand in hand.

Kan je ook met z’n drieën vrienden zijn?

Kleuterfilosofieles ontworpen in samenwerking met Mirjam Poolster

*

Posted by | View Post | View Group

belangrijk

In groep 6 doen we onderzoek naar soorten vragen. “waarom ben jij zo belangrijk?”. Deze vraag werd gesteld aan de pompoen in de kring vorige week.

Het is een filosofische vraag vinden de kinderen, want de vraag begint met “waarom”

Ben jij belangrijk?

“Ja , ik ben belangrijk omdat ik besta. Ik ben belangrijke voor voor mijn ouders en voor mijn hele familie. 

“De juf is belangrijk! Nee! Want iedereen kan filosofiejuf worden, dus de juf is niet belangrijk. De juf is niet professioneel en daarom is ze niet belangrijk. Ze stelt alleen maar vragen , ze weet niets en dan ben je niet belangrijk. Nee! Zeggen andere kinderen De juf heeft veel carrière in de filosofie. U bent belangrijk voor de kinderen en uw man. U durft het om vragen te stellen. De juf vraagt expres, omdat u het antwoord niet wil geven. Dat is filosofie. God is de belangrijkste! God heeft je gemaakt. Ook al geloof je niet in God, hij heeft je toch gemaakt, dus hij is het belangrijkst.”

Posted by | View Post | View Group

complimenten

Met groep 4 filosoferen we over wat een compliment is en hoe je dat kan geven.  Ik vertel een verhaal over een spin die een reuzenweb maakt en zichzelf een compliment geeft.

Wat is een compliment?

“Het is als je je best doet en dat je het goed gedaan heb. Mooi T-shirt heb je aan! Het is een soort kado, met woorden dus een beetje anders. Je kan ook zeggen je hebt een talent. bijvoorbeeld je kan goed lachen. Of je kan goed wachten.”

Hoe maak je een compliment zonder te spreken

“Een kind doet het voor met een buiging. Een ander doet zijn duim en zijn wijsvinger bij elkaar. Weer een ander doet zijn duim omhoog. Een schouderklopje geven kan ook.

We maken met elkaar een reuzenweb met de duimen omhoog. We geven onszelf als groep een compliment.”

 

Complimentenwedsstrijd

We verdelen de groep in groep 1 en 2 . deze twee groepen maken per groep zoveel mogelijk complimenten voor de andere groep in 5 minuten.

Filosofieles ontworpen in samenwerking met Mirjam Poolster

 

 

 

Posted by | View Post | View Group

Spelregels

Tekening Annemarie van Haeringen, de boze Hekst, Hanna Kraan, Lemniscaat

Groep 5 denkt na over regels en spelregels. Ik vertel het verhaal van de boze heks “Egelregels” * De dieren doen een spel dat bedacht is door de Egel. Telkens veranderen de regels tijdens het spel.

Wie heeft het spel bedacht?

“De egel had het spel zelf bedacht. Nee! Iedereen had het spel bedacht. De heks en de egel hebben de regels bedacht. Ook de haas heeft ze bedacht.”

Zijn de regels steeds hetzelfde in het spel?

“Wie ze verzonnen heeft mag ze overslaan. Nee, ze blijven steeds hetzelfde. Nee de egel verzint steeds zelf  regels erbij. Hij speelt vals, omdat hij zelf wil winnen.”

Heb je regels nodig voor een spel?

“Ja altijd. Als kinderen willen winnen heb je regels nodig. Als je niet wil winnen heb je geen regels nodig. Je hebt altijd regels nodig.”

Heb je altijd regels nodig?

“Thuis ben je soms stout en dan heb je regels nodig anders krijg je straf. Je hebt het niet altijd nodig.  Je hebt geen regels nodig als je niet het spel speelt. Als je geen regels hebt is het geen spel. Eigelijk moet je regels hebben anders luisteren de kinderen niet naar jou.”

filosoferen met gehele lijf

Regels van het koek eten

Wat zijn de regels van het koek-eten?

“Als iemand de koek uitdeelt moet het stil zin. De juf zoekt een kind uit die de koek uitdeelt. Je moet het doosje doorgeven. Als je de koek hebt moet je blijven zitten. Als je al koek hebt en een ander nog niet moet je even wachten. Als je het laat vallen moet je het oprapen en in de prullenbak gooien.Is koek verstoppen ook een regel? Niet lopend eten, anders vallen de stukjes.”

Filosofieles ontwerpen in samenwerking met Mirjam Poolster.

 

*De boze heks, Hanna Kraan, Illustraties Annemarie van Haeringen, Lemniscaat

 

Posted by | View Post | View Group

Vragen

In groep 6 leren de kinderen  in de filosofieles meer over wat voor soort vragen er zijn; meningsvragen, weet-vragen en filosofische vragen, en….???. Met een meningsvraag vraag je wat iemand vindt of wil; Wat vind je lekker of hoe gaat het, vind je dit mooi, wil je een ijsje.. etc..? Met een weetvraag vraag je naar (eenduidige) kennis van zaken die je kan opzoeken, leren, lezen of meten. Bij een filosofische vraag zijn er veel antwoorden mogelijk. De vraag zet tot nadenken en roept vaak nog veel meer vragen op! Daar raken we niet over uitgepraat. In groep 5 hebben de kinderen vorig jaar al geoefend met vragen uitkiezen die “lekker” lang in de kring rond gaan. Maar het is niet zo gemakkelijk, ook niet voor de filosofiejuf, om dit onderscheid haarscherp te maken. Dus we oefenen en overleggen de komende lessen aan de hand van een gebeurtenis, beeld, verhaal etc.. om soorten vragen te stellen en na te denken hoe het zit.

In deze hele reeks van 8-10 lessen beginnen we met vragen te bedenken die we aan een voorwerp kunnen stellen.  In het midden van de kring ligt een pompoen (uit eigen tuin, maar dat vertel ik de kinderen niet). De kinderen mogen om de beurt een vraag stellen aan de pompoen.

Dat is heel gek! Hoe kan dat nou! Je kan toch geen vraag stellen aan een pompoen? Hij kan helemaal niet praten, waarop moeten we zo voorzichtig zijn met die pompoen?

De eerste vragen ontstaan direct uit de verwondering van de kinderen over dat grote oranje ding ; Waarom zeg jij niets? Waar kom je vandaan? Waarom heb je geen benen? Hoe kom jij op school?Heb je een broer of zus, een vriendin , pompoen waar kom jij vandaan?

Pompoen “Waar kom jij vandaan?

…en nog veel meer.  Vijfenvijftig vragen weten de kinderen in 20 minuten te verzinnen. Alle vragen worden genoteerd.

Ik vraag aan A. “wat is een vraag?”

“Hij zegt  “dit is een vraag” Verder weet ik het niet. Iemand stelt een vraag aan de ene en die die geeft een antwoord. Is dat een vraag? Er zijn vragen waar geen antwoord voor is, zoals “hoe is water ontstaan? “

Vraag voor volgende week: Kunnen vragen ook opraken?

Voor de volgende les staan de vijfenvijftig vragen stuk voor stuk op  afscheurbriefjes. Ik maak 4 glazen potjes met een plaatje erop; een uiltje, een roeptoeter, een bril en een potje met niets erop.

Als de kinderen binnenkomen ligt de pompoen daar weer  in het midden van de kring en de 4 potjes eromheen.

Ik leg de kinderen uit welke soorten vragen er zijn en geef voorbeelden. De kinderen helpen mee en verzinnen ook voorbeelden;

Een meningsvraag: vind je mijn bril mooi? Of een filosofische vraag: Hoe ben jij gemaakt? Of een weetje- vraag: hoeveel is 5 + 5? Hoe lang kan je ademhalen? dat weet je nooit, pas als je dood bent.

De kinderen mogen om de beurt een papiertje uit de bundel opgeschreven vragen trekken en de vraag voorlezen:

Heet je Herman?  We weten niet of de pompoen Herman heet, maar als we nu afspreken dat hij Herman heet is het een feit. dus geen mening of filosofische vraag.

Wat doe je voor werk? Deze vraag is moeilijk want je kan wel tandarts zijn maar als je ontslagen wordt heb je geen werk… We kiezen er toch voor om deze vraag in de pot met “weet” vragen te doen.

Ben je getrouwd? ja dat is een weet-vraag.

Hoe oud bent u? Je leeftijd kan je opzoeken (geboorte jaar) maar of je oud bent is een mening. Wij vinden u oud juf, maar u vindt uzelf waarschijnlijk niet oud. Jong of oud kan je niet opzoeken.

dyn003_original_351_332_pjpeg_8616_3169ffbec1644a850a39aa1ef40200d8

Word je thuis geslagen? is een filosofische vraag want je weet niet precies wat een klap is. Marokkaanse mensen geven klappen met hun schoen, ze trekken hun schoen uit en slaan daarmee. Je weet het sowieso niet zeker of je thuis geslagen wordt want het kan altijd nog gaan gebeuren.

 

Filosofieles ontworpen in samenwerking met Aetzel Griffioen, Mirjam Poolster en Leonie van Wees

 

Posted by | View Post | View Group

Vakantie

Groep 4 filosofeert over vakantie hebben of krijgen, hoe doe je dat “vakantie houden” Wie heeft er wel en niet vakantie, moet je dat verdienen? Hebben dieren dat ook en is dat hetzelfde?

Ik vertel het verhaal van Pippi die naar school wil omdat ze vakantie wil hebben.

Waarom wil Pippi naar school?

“Omdat ze vakantie wil hebben.” Omdat ze wil leren. Ze wil niet naar school omdat ze de hele dag stil moet zitten.

Wanneer heb je vakantie?

“Niet altijd. Met pasen en in de zomer hebben alle mensen vakantie. Pippi heeft altijd vakantie want ze heeft geen school. Als je niet naar school gaat heb je wel vakantie.  Maar ze heeft wel veel werkt te doen; haar paard verzorgen, haar aapje aankleden, eten koken, haar tanden poetsen. Eigenlijk heb je nooit vakantie want je moet altijd wel iets doen.  Bijvoorbeeld eten of je tanden poetsen. Als je ziek bent heb je echt vakantie. Met werk heb je ook vakantie. Als je oud bent heb je ook vakantie. Je kan niet vakantie hebben als je niet werkt. Ander heb je geen geld. Alleen de mensen die geld hebben hebben vakantie.  Je moet goud sparen en vrij vragen aan je baas.  Vakantie thuis kost geen geld. Als je lui bent wordt je ontslagen en dan heb je geen vakantie, want dan moet je ander werk gaan zoeken.”

Wie is de baas van de vakantie?

Je hoeft het niet aan je baas te vragen, je bent zelf baas van je vakantie, omdat je het zelf koopt.

Hoe houd jij je vakantie?

“Ik ga naar oma en dan mag ik de kat eten geven. en ik ga naar de speeltuin en trampoline springen.”

Is er voor een dier ook vakantie?

http://viajes-para-todos.com/consejos-viajar-perro/

“Je kan een honden- of een kastenbak- maken voor de dieren als je op vakantie gaat. Dieren kan je niet meenemen in het vliegtuig. Dieren blijven altijd thuis, die hebben geen vakantie. Kleine dieren kan je wel meenemen in de auto achterin. Vogels gaan wel vaak op vakantie naar andere landen, warme landen. Als ze een nest hebben dan hebben ze geen vakantie. Vogels hebben geen vakantie want ze gaan steeds vliegen en nesten bouwen. Als ze slapen hebben ze vakantie. Ik heb een vogel thuis die kan de hele dag in zijn kooi lang slapen, tv kijken en niet werken. Hij heeft ook een schommel. Hij krijgt snoepjes (snoepwormen van oma). Dus hij heeft bij ons thuis vakantie.

Als de vogel naar de poes gaat is het voor de poes wel vakantie, want die heeft lekker eten. Maar voor de vogels is dat geen vakantie. Ja, wel een begrafenis vakantie. “

Wat is je lievelingdier?

“Een hond. Hij is zwart, want de meeste honden zijn zwart. Hij is zo groot; A. wijst aan hoe groot zijn denkbeeldige hond is. Hij heeft lang haar en ruikt naar hond. “

Doe eens  voor hoe jij met die hond op vakantie gaat?

A. houdt de lijn vast en wandelt rondom de kring. Hij hoeft niets te doen. Ja wel een kunstje misschien. A: hij heeft het nog nooit gedaan, ik ga het proberen. A. gooit de bal weg en ik breng hem terug. Ja hij heeft een kunstje gedaan dus hij is ook op vakantie.

Kunnen mensen en dieren samen op vakantie?

Als je een moeder- en een vaderhond hebt en zeven pappies dan kan je geen vakantie hebben met de honden. Wel als je met zijn tweeën bent, dan heb je wel vakantie. Dan moet je ook een grote auto hebben en een hok in het hotel.

Filosofieles ontworpen in samenwerking met Mirjam Poolster

 

 

Posted by | View Post | View Group

Naam

Repelsteeltje Ostheimer

Groep 3 filosofeert over de naam, over een naam weten, of niet weten, een naam gebruiken of iemand een andere naam geven; “what’s in a name”

Ik vertel het sprookje van Repelsteeltje.

Hoe heet het mannetje?

Rimpeltje, Rimpelsteeltje omdat hij rimpelig is. Er was een kampvuurtje. Hij zong en daarom wist de koningin zijn naam.

Wat gebeurt er als juf jullie namen niet weet?

Dan moet je het vragen. 

En als je je naam niet zegt?

Dan moet je het raden. Dan moet je andere namen opnoemen die je kan denken. Je kan ook proberen iemand anders zijn naam te gebruiken.

Wat gebeurt er dan?

We doen een oefening waarbij ik een opdracht geef die bij een bepaald kind past  en een naam noem van een ander kind. bijvoorbeeld “Milan maak je veters vast” Maar M heeft geen veters en V heeft losse veters. En toch maakt V zijn veters vast als ik het zeg. Hoe kan dat? De kinderen lopen rond in de klas luisteren en kijken tegelijk, naar wat ik zeg en naar wat er gebeurt.

Hoe zit dat dan?

We raken wel in de war als je de namen niet goed zegt. Maar we kunnen ook zien wat er echt is.

Posted by | View Post | View Group

Chaos

Met groep 4 en 5 filosoferen we over regels, chaos en oefenen we in zelfregulering; filosoferen met je hele lijf!

Voordat de kinderen binnenkomen vraag ik waarom ze eerder op de dag door de gang liepen te rennen en te duwen. “ja omdat ik de eerste wilde zijn” zegt J. Ik prijs hem om zijn eerlijkheid en zeg dat we er in de les het over zullen hebben.

We beginnen de les met het maken van ene kampvuurtje.

kampvuurtje

Dit om een een goede kring te maken en even met elkaar te ontspannen als groep en in de aandacht van de les te komen. De kinderen zitten in de kring en  krijgen allemaal een gekleurd papiertje. “Maak er maar en propje van” zeg ik en ik doe dat zelf ook. Ik gooi het propje in het midden van de kring en de kinderen doen mij na. “zo nu hebben we een kampvuurtje, kom maar dichter bij en warm je handen eraan” De kinderen schuiven hun stoelen heel dicht bij elkaar in de kring. “Warm je voeten ook maar”. Dan gaan we heel zachtjes het vuurtje aanblazen; we ademen in en uit en worden rustig in de kring. “Het wordt nu te heet” zeg ik en we schuiven onze stoel allemaal iets naar achteren.

Nu is er een mooie kring.

We doen een oefening met de bel. Als de bel gaat moet iedereen rechtop de stoel zitten met zijn armen over elkaar. Eerst gaan we zitten als een dweil, we zakken van onze stoel af, uiteindelijk liggen de kinderen op de grond. En als de bel gaat zitten ze weer recht op hun stoel.

Wat is chaos?

Veel lawaai, kraken, rommel op de grond, alles kapot maken, dingen tegen de ramen gooien, alle dingen omgooien, planten omgooien, herrie maken, rennen door de klas

Zijn er regels waardoor er geen chaos komt?

In groep 3 had ik een keertje straf en dat hielp.

Kan je een chaos maken die geen problemen oplevert?

Geen herrie, geen bloed, geen gewonden, niets kapot maken of omgooien, alleen bewegen?

Doe eens een chaos met je handen?

De kinderen zwabberen met hun handen door de lucht alle kanten op. Dan doe ik een draai beweging met mijn handen. De kinderen doen ook andere bewegingen.

Is dit ook een chaos?

We doen allerlei bewegingen met de handen die wel of geen chaos zijn volgens de kinderen.

Hoe kan je met je lichaam chaos maken?

Je kan alleen maar door de klas lopen. Alle kanten op. De kinderen lopen in een chaos door de klas . als de bel gaat zitten ze weer op hun stoel.

Hoe kunnen jullie bewegen in het lokaal met z’n allen zonder dat het een chaos is? Je mag niet praten of geluid maken. Wie heeft een idee? 

B heeft een plan. Ze plukt een voor een de kinderen uit de kring en zet ze op een plek in het lokaal. De kinderen wachten geduldig. De kinderen vormen een kring met elkaar afstand. B. gaat erbij staan en pakt de handen van de kinderen naast haar aan twee kanten. De andere kinderen doen haar na en de kring draait rond.

K. heeft een nieuw plan; Hij zet de kinderen in een rij achter elkaar met alle gezichten naar voren. K. Gaat vooraan staan , ook zijn gezicht naar voren. Hij maakt een sprongetje omhoog. Alle kinderen doen hem een voor een na. Er gaat een “golf” van beweging door de rij.

A, Zet de kinderen weer in een rij en loopt een half rondje door de klas, zij loopt voorop.

M. zet de kinderen verdeeld over het hele lokaal.  Hoe ga je nu bewegen? vraag ik haar. Ze maakt een zwembeweging met haar handen en de  andere kinderen doen dat ook.

Wat heb je gezien?

Het is geen chaos. A was de leider.

Waarom was dat geen chaos?

We hebben niet gebotst, je moet ver uit elkaar staan. Je mag elkaar niet aanraken. De kinderen gingen na-apen.

D. zet de kinderen twee aan twee , jongen meisje, naast elkaar. Ze zegt ga maar lopen. alle kinderen lopen door elkaar heen. Dan stopt ze de kinderen en laat ze achter elkaar aanlopen, ze doet het zelf voor. Weer gaan de kinderen zitten op hun stoel als de bel gaat.

Wat heb je gezien?

Eerst een chaos en dan niet.

Heb je een leider nodig?

Nee die heb je niet nodig, dan is het niet meer leuk.

Hebben jullie samegewerkt?

We hebben goed samen gelopen. Als je één leider hebt en de rest volgt is het geen samenwerking en dan is het niet leuk. Je hebt geen regels nodig voor samenwerking. 

E. Loopt met de rij en stampt met olifantenstappen voorop. De andere kinderen doen dat ook.

Wat heb je gezien?

Groten olifantenstappen in de maat stampen.

We klappen een maat en een ritme met elkaar.

Kan klappen helpen?

Ja een beetje.

Als je met 1000 mannen (en 1000 vrouwen) gaat lopen en je klapt kan je dan zorgen dat het geen chaos wordt?

Ja dat kan wel maar dan moet je heel veel oefenen.

Als laatste doet N. en oefening ; alle kinderen staand in een kring en ze maakt een begin met haar armen. Alle kinderen komen naar het midden en doen de armen om elkaar heen.

 

Posted by | View Post | View Group