Hoe ga jij om met de gedachten van een ander?
Category Archives: BLOG FILOSOFIEPRAKTIJK
Gestolen gedachten
Filosoferen over onvervreemdbaarheid van gedachten, authenticiteit en samen denken en over de menselijke maat.
In Groep 5 zijn de leerlingen zo betrokken in het gesprek dat ze maar nauwelijks kunnen wachten tot ze aan de beurt komen om iets te zeggen. Ze luisteren goed en dat blijkt wel uit de roep van een leerling die het niet meer “houdt”
“jij hebt mijn gedachte gestolen” roept hij.
Dit biedt verder stof tot onderzoek in de komende lessen.
Kan je gedachten stelen?
“Je hebt het eerst in je hoofd en dan gil je het, en het is een beetje hard en dan hoort die ander het en die denkt, dat is een goed idee. Wat is stelen? “Dat is iets wat van een ander is meenemen.” Maar als je een gedachte hardop zegt is die nog steeds van jou. Als je een eigen mening hebt kan niemand die stelen. Je kan wel hetzelfde denken , maar dat is geen stelen. Het blijft gewoon je eigen mening. Als je het steelt is het sowieso niet van jouw dus gedachten ook niet. Niemand kan gedachten stelen , pas als je het opschrijft, want als je het opschrijft , dan kan je er wat bijdoen. Je denkt iets nieuws.
Ben je gedachten kwijt als je hem vertelt?
“Als je een gedachte hebt dan heb jij erover nagedacht en als die ander het overneemt, dan heeft hij er nog niet over nagedacht. Een gedachte is van jou ,omdat je er zelf over hebt nagedacht”
Kunnen computers elkaars gedachten stelen?
“Als ze dezelfde data hebben dan kan het wel. Wel als hij zelf een mail gaat sturen naar jouw vriend. Nee een computer kan dat niet wat een computer is een ding en geen mens”
Volgende les gaan we praktisch aan de slag met het thema “hoe ga je om met elkaars gedachten”
identiteit; je bent wat je eet?
Filosoferen in het alledaagse: met groep 1,2 en 3 filosoferen we over identiteit, over iets zijn of iets worden. essentie of existentie?
“Wolfje is een beetje anders dan de andere wolfjes, hij speelt met de vissen en de konijnen en hij eet schapezurig.” Is het een wolf?” vraag ik. Hij is en blijft een wolf, want zo is hij geboren. Maar hij eet iets anders dus hij kan beter bij de konijnen gaan wonen. Het maakt niet uit wat je eet.”
Dan vraag ik de kinderen Wat heb jij op je boterham?
We doen een rondje en ook een gebarenspelletje met dichtgeklapte boterhammen, steeds klappen we met de armen de boterhammen dicht en noemen wat erop zit bij ieder kind. alle kinderen zijn betrokken en noemen op wat ze op hun boterham hebben.
Door dit spel ontstaat er een levendig gesprek over wie wat op zijn brood heeft en wat anders is en wat hetzelfde. En over wat je allemaal op je boterham kan en mag doen.
“als je een kikker op je brood hebt dan ben je geen mens, maar een heks! En als je iets vies op je brood doet dan is dat vies voor de andere kinderen , dan krijg je bacteriën ” En natuurlijk eindigen we met een broodje poep :).”
De volgende week vervolgen we dit onderzoek want we zijn nog niet uitgepraat over dit onderwerp.
De Gulzige Geit breng ik ten tonele:
#filosoferenmetkinderen #filosoferenmetjehelelijf
Roze koeken
Nog steeds filosoferen we in groep 7 over de “waarde der dingen” We zoemen in op iets heel concreets; de “roze koek” en onderzoeken de waarde en mogelijkheden om de waarde te beïnvloeden, de rol van reclame, koopgedrag en misleiding.
Vorige les dachten we na over de waarde van iets.
We doen in deze les verder onderzoek naar hoe de waarde van iets kan ontstaan en veranderen. We bedenken in de groep verkooppraatjes voor de roze koek.
Hoe kan je een roze koek goed verkopen geef aanbevelingen bij de koek?
“Deze koek is extra lekker, deze koek is van gezonde dingen gemaakt, er zitten vitamines in, deze koek mag je zelf versieren, deze koek hebben we ook in andere kleuren en maten. Bij deze koek krijg je er een kado, je krijgt een spaarkaart om voor iets leuks te sparen. Deze koek mag je eerst proeven. Onze koeken worden ook gekocht door….iedereen eet deze koek!”
Interventie van een leerling:,
“Je kan mensen niet zo snel omkopen want je weet niet precies van iemand dat hij die koek wil.”
Het gesprek komt verder tot stand op deze wijze.
“Mensen mogen zelf bepalen wat ze kopen. Je moet het niet zo snel geloven. Als je geen mensen beïnvloedt, dan koopt niemand het dus je hebt een advertentie nodig om iets te verkopen. Als je het verkeerde koopt is het geldverspilling. Zonder advertentie is er niks. Soms liegen de mensen in de advertentie en koop je het verkeerde dat is geldverspilling. Dan moet je het eerst proeven. Sommige mensen maken gewoon de verpakking open en kijken of het lekker is. Sommige mensen worden bedrogen, dan is iets in het echt maar 0,50 cent waard en dan vragen ze bijvoorbeeld 10 euro. De prijs kan ook veranderen; stel iets kost 2 euro en je wil maar 1 euro betalen dan krijg je gewoon de helft. Als iets “live” is dan heb je geen advertentie of tv nodig, want dan kan je het gewoon proeven.”
Hoe ziet de wereld er uit zonder advertentie’s?
“Zonder advertenties kan je helemaal zelf bepalen wat je lekker vindt. Nee, advertenties zijn nodig, anders weet je niet wat er is. Ik zou het wel eerst willen zien voordat ik het zou kopen. Een wereld zonder advertenties kan niet, want dan kan de prijs niet veranderen. Je kan het wel testen. Je kan ook in de war raken van al die advertenties , omdat je niet meer weet wie je moet geloven. Kinderen geloven de reclames wel eerder.”
*Verslag deels gemaakt door leerling.
Waarde
Naar aanleiding van een stuk tekst over Thales van Milete ” De handige handelaar” filosoferen we in groep 7 lessen lang over waarde, economie, handel, prijzen en de relativiteit daarvan, over reclame maken en advertentie’s. We zitten op de economische toer!
Thales van Milete koopt in de winter alle olijfpersen op in zijn land, ze kosten dan weinig want niemand heeft ze nodig. In de zomer, na een goede oogst olijven, willen alle boeren een olijfpers kopen bij Thales. Maar nu is hij een stuk duurder.(leerlijn filosofie Rotterdam Vakmanstad, Aetzel Griffioen)
Opmaat voor het gesprek:
Als “opmaat” voor het gesprek doen we een Ruilspel. Voorwerpen liggen in de kring; een duikbril, schelp, een paar ogen, veertjes etc. De opdracht is dat de ll-en een voorwerp pakken , uitleggen welke waarde het voor hen heeft en het dan aan een ander geven. Die mag het voorwerp omruilen en uitleggen welke waarde het zelf gekozen voorwerp voor hem/haar heeft.
“Als dit de bril van Einstein was , dan was hij veel waard. Want veel mensen houden van oude dingen, van vroeger. Maar het moet wel schoongemaakt worden” “Vieze dingen van Einstein zijn geen geld waard” Is dat wat waard?” Nee, alleen de projecten die Einstein heeft gemaakt zijn wat waard.” Het hangt er van af “Wat” het van Einstein is. Het ligt eraan wat het van Einstein was, bijvoorbeeld zijn haren wel,
Of als hij iets heeft aangeraakt is het ook veel geld waard” Dan is het onbetaalbaar” Is mijn stoel onbetaalbaar als Michael Jackson erop heeft gezeten? Niet voor iedereen, niet iedereen houdt van MJ. Niet iedereen gelooft dat MJ erop heeft gezeten. Er moet bewijsmateriaal zijn. Als MJ niet op deze stoel heeft gezeten dan heeft de stoel nog steeds waarde, als je een stoel nodig hebt. Wat iets waard is hangt af van wat je nodig hebt”
Wat is een relikwie?
volgende lessen praten we verder over wat dit betekent en wat het te maken heeft met waarde
Zwerfboek
Op 2 scholen waar ik filosofeer met de kinderen is er een kinderboeken-zwerfstation ingericht. Vorige les hebben we gefilosofeerd over de “dingenzoeker” Nu filosoferen we aansluitend hierop
“je kan dingen vinden, sommige dingen zijn speelgoed. Het is van mensen, sommige dingen zijn dieren die dood zijn gegaan, die zijn van de natuur” “wat je vindt mag je houden, behalve als het in iemand zijn huis is.”
“Mensen mag je niet meenemen, dat is ontvoeren “Dingen ontvoeren is stelen”
Wat is een zwerfboek?
Als iemand zegt dat het een leuk boek is kan hij het aan je geven” “Je kan het ook aan arme mensen geven of op de grond achterlaten”
“Of je kan het aan de bibliotheek teruggeven, want het is van niemand”
Wat is het verschil tussen een zwerfboek en een bibliotheekboek?
“Op een zwerfboek zit een sticker, je mag de sticker er niet afhalen.” Het boek was ooit van iemand. Een zwerfboek mag je aan iemand anders geven en je mag het even houden, dat is anders want bibliotheekboeken mag je alleen lenen. Als je het boek niet meer leuk vindt mag je het ook verkopen. Een zwerfboek kan je aan iemand anders geven een bibliotheekboek moet je weer inleveren”
Wat is zwerven?
Zwerven is vrij rondlopen, iemand loopt met een boek rond.
Wie is de baas van het zwerfboek?
“Degene die het boek heeft is de baas van het zwerfboek. Maar als je de baas zou zijn van een boek , dan ga je het niet weggeven.”
We sluiten af met de avonturen van een zwerfboek, waarbij we om de beurt iets vertellen wat er gebeurt;
“Het boek ligt op straat, in de winkel, een werver neemt het mee en het valt in de wc, wordt vies en iemand die het vindt maakt het weer schoon.”
Vriendschap in een potje
Met mijn 5 groepen 1 en 2 denken we na over vriendschap. Over verbinding maken, vrijwilligheid,
afdwingen, wederkerigheid en de fysieke aspecten van vriendschap. ”
Ik begin met het verhaal van wasbeer en otter die vrienden zijn . Dan vindt de otter een rups in het water. De otter redt de rups, gooit de knikkers uit het potjes van de wasbeer en stopt de rups in het potje. Otter roep “ik heb een nieuwe vriend” met heel veel vragen en wachten en aandacht raken mijn kleuters aan de praat: Het is een lang verhaal! Je kan hier heel goed het denkproces van hen volgen wat ze met elkaar doorworstelen.
Hoe is die vriend met deze?
“Blij.”
Hoe kun je zien dat ze vrienden zijn?
“Omdat ze lachen.”
Hoe weet je dat ze vrienden zijn?
“Ze lachen en ze spelen.”
“Ze gaan samen spelen buiten spelen en samen werken. En dan gaan ze samen slapen. Dan gaan ze samen handen wassen, en samen met andere beste vrienden spelen.”
“De otter raapt een rups uit het water en stopt hem in een glazen potje.”
Is dat ook een vriend?
“Hij was alleen bij het water en toen kregen ze een beste vriendje.Waarom is die boos? Omdat, omdat, omdat hij zijn knikkers niet wil kwijt raken.”
Hoe zit het nou?
“Hij heeft een nieuwe vriend.
Maar dit is wel een vriend. Hij wil niet meer met hem spelen.”
Waarom is de wasbeer boos? Hij wilde niet dat de knikker allemaal op de grond liggen.
Hoe komen de knikkers op de grond?
Door de otter, omdat de otter een andere vriend heeft” wasbeer is boos
Waarom heeft hij de knikkers eruit gegooid?
“Voor de nieuwe vriend.
“Rups en otter zijn geen vrienden , maar de otter vindt van wel””
Waarom zijn ze vrienden?
“Omdat hij hem in het potje heeft gedaan. Waarom? Omdat hij nat was.”
“…….? nee, omdat de moeder dan boos wordt, die vindt dat niet leuk, dan krijgt hij geen eten.”
“Dan kan hij nooit meer blaadjes eten.”
Vindt hij (de rups) het leuk?
Nee, omdat hij niet, want wil de vriend. De rups vindt het niet leuk in het potje, want dan gaat hij dood”
Wat denk je dat hij zegt? (ik houd het potje met de rups bij mijn oor.)
“Ik wil ik wil naar mijn eigen ik wil gewoon lekker zwemmen.
Wat zegt hij? Ik wil naar mijn eigen familie.
Wat zegt de rups? Hij wil andere vriend hebben en heel veel vrienden hebben.
Kan een vriend in een potje? Een vriend kan ook samen slapen bij het bed.
Waarom kan die niet in het potje? Dan heeft hij heel warm.”
Kan die vrienden worden met de otter? Nee, omdat hij een deksel heeft.
Zo dan (deksel van potje)? Nee, hij moet eruit.
Waarom kan een vriend niet in een potje? Hij kan niet met hem spelen.
Zijn ze zo vrienden? Hij wil naar zijn familie.
Zijn ze allebei vrienden?
“Nee, omdat de otter wel vindt, maar de worm niet.
Hij wil niet naar de potje, maar altijd droog zijn.
Zijn ze vrienden? Nee, want die is boos op hem.
Als je iets expres doet wat de ander niet leuk vindt, dan ben je geen vrienden meer. Als je het per ongeluk doet wat de ander niet leuk vindt dan ben je nog wel vrienden”
“de rups heeft geen vrienden nodig, hij wil in het zonnetje wonen”
Is het gezellig in het potje?
Nee.
Hoe kunnen we het gezellig maken?
“Met heel veel knikkers doen.
Is de rups nou blij? Ja.
“Waarom? Omdat hij heb die knikkers bij het water ? en toen was (?) niet blij, en ging hij naar andere vriendjes. Hij was ook een beste vriend zijn, maar toen ging hij die knikkers bij de water gooien.”
En toen ging hij de andere en mama zoeken.
Gaat het goed met de rups?
“De rups wil naar zijn mama.
Wat moeten we doen met de rups? De rups eruit doen, en dan gaat ze naar de moeder.
Kunnen ze nu vrienden zijn?
“Ja, omdat hij gaat slapen.”
Wie weet er wat er met rupsjes gebeurt?
“En toen ging hij hem redden.”
“Wat was het? Een vlinder.
Maar de vlinder? Kan vliegen.”
Kunnen ze dan vrienden zijn?
“Nee.”
“Ja.”
“Je kan geen vrienden zijn als één het niet leuk vindt”
Hoe dan? “De vlinder gaat eh, die gaat vliegen en ze zijn vrienden.”
Hoe kan het? “Hij vindt het leuk dat de rups een vlinder is geworden.”
Met dank aan Sem Zijta en Natasja van der Pluijm voor de transcriptie
Oerstof
Naar aanleiding van een verhaal van de oude Grieken over Thales van Milete filosofeert groep 7 over de kwestie “alles is water . Over oerstof, kringloop, verandering, noodzakelijkheid, ontstaan en eeuwige vragen.
Hieronder het gesprek waarin goed zichtbaar wordt dat het de groep lukt om meerdere vragen tegelijkertijd aan de orde te houden. De ll-en reageren op elkaar en kiezen ook uit op wie ze met welke kwestie en welk argument reageren.
Wat is oerstof?
“Een stof uit de oertijd. Vuur, water, lucht & aarde.”
Welke is het belangrijkste?
“Je hebt ze alle-drie nodig omdat, zonder lucht ga je dood en zonder aarde en water ook. Dus je hebt ze alledrie even hard nodig. Ze zijn alledrie belangrijk. Ze, die Grieken, willen weten of , dat als er iets van die oerstoffen opgaat of je dan nog kan leven.”
Hoe ontstaat een oerstof?
“Dingen ontstaan door het vuur. Maar het wordt dan weer water. Niet alles is alleen van water gemaakt, omdat je dan zou stikken. En als we van vuur zouden zijn gemaakt zouden we verbranden. Misschien zit er oerstof in de huid of in het bloed.
Je hebt een recept nodig om het te maken, omdat je hebt verschillende stoffen nodig, degene die iets wil maken, bijvoorbeeld een uitvinder. Alles wordt weer wat anders bijvoorbeeld damp maak je van water en daar heb je vuur voor nodig en dan worden het wolken. En wie maakt de wolken? “
“Het is gewoon een cirkel. – ll tekent een cirkel op het bord met pijlen- het is gewoon een kringloop.”
“Water kan je niet maken. En de thee? Heb je nu thee of water gedronken? Het is van water gemaakt , dus het is water.”
“Het is een kringloop want de bomen maken lucht, zuurstof, en die gaan weer dood en de lucht verspreidt weer zuurstof enz. enz. en dan komen er weer nieuwe bomen. “
Ze zeggen wel eens “de mens bestaat voor zoveel % uit water, leg dat eens uit?
“Het zit in je lichaam. Nee dat is bloed en bloed is een ander soort stof, want er zit nog iets bij, het is niet van water, net als bij vingerafdrukken. Bloed is water met andere stoffen zoals DNA en dat kan niet tegen water anders zou je kortsluiting krijgen bij zo’n apparaat voor je vingerafdruk.”
“Je kan niet met één oerstof leven, want dan zouden we toch denken hoe zouden we met 3 of 4 stoffen leven. En andersom ook , als we met 4 oerstoffen leven zouden we ons steeds afvragen of er één oerstof is. We zouden ons altijd afvragen.”
Filosofiedocent Karin Glaubitz
Zelfregulering
Filosoferen met de hele klas; hoe houd je ze er bij?
Karin Glaubitz
Dit artikel is gepubliceerd in 2018 door het Centrum voor Kinderfilosofie Nederland (CKN) en Het Wijsheidsweb.nl
Voorwaarden om te kunnen filosoferen met kinderen; rituelen en zelfregulering verweven in de filosofieles.
Wekelijks filosofeer ik met veel groepen op basisscholen zowel in de drukke binnenstad van Rotterdam als ook in de wat rustiger buitenwijken. De filosofielessen zijn bedoeld voor de klas als geheel. Het principe is “iedereen doet mee!” Dit betekent dat mijn groepen groot (LL > 20) en divers samengesteld zijn.
Soms hebben kinderen een taalachterstand, moeite met concentreren en soms ook gedragsproblemen, of weten ze alles al. De sociaal emotionele leerdoelen staan hoog op de agenda van de scholen in brede zin..
Voor de filosofielessen zijn die sociaal emotionele vaardigheden een voorwaarde, dus besteed ik hieraan veel aandacht. Deze voorwaarden creëren we met een palet van rituelen waarin ieder kind betrokken is.
Er wordt een groep gevormd waarin sociale veiligheid, betrokkenheid en vrijheid van denken samen kunnen gaan. Wat aanvankelijk als regels gedisciplineerd wordt aangeleerd groeit steeds verder in de groep als een geheel van rituelen die de groep zelf leert benutten, onderzoeken en reguleren.
Vaste patronen
Dit proces van aanleren, gebruiken en reguleren gaat spelenderwijs volgens een vast patroon; bijvoorbeeld het lopen in de rij door de gang, binnenkomen in de filosofieles, een hand bij de deur, in een kring zitten met elkaar, het programma van de les hardop lezen en klappen met de hele groep, de regels van de bal en de bel benoemen en voordoen, zitten als een dweil, slapen onder de stoel (kleuters), elkaars namen noemen in de kring, de bal doorgeven in de kring, de tijd bewaken die we besteden aan verschillende activiteiten met een zandloper, etc.
Betrokkenheid
De kinderen voelen zich veilig door het vaste patroon en betrokken doordat ze kleine taakjes en rolletjes toebedeeld krijgen binnen de rituelen.
“Wie leest het programma voor, wie draait de zandloper om, wie doet de oefening met de bel voor, wie loopt voorop, wie raadt de tijd die we bezig zijn met … wie deelt de koek uit.”
Op deze manier wordt een brug geslagen tussen het denken en het doen. We kunnen zo reflecteren over hoe we iets doen en ook andersom: we kunnen ook weer doen wat we zoal bedenken. De filosofieles gedijt middels deze rituelen.
Laagdrempeligheid
In het (samen)spel van rituelen voelen de kinderen zich vrij in de kring en bereid deel te nemen aan het filosofische denkproces. Ze kunnen, laagdrempelig aanhaken met hun bijdrage bij een overzichtelijk, voorspelbaar en duidelijk rituelen-palet. Vanuit dit vertrouwde palet is de stap veel kleiner om over onbekende dingen, die voorbij de grenzen van het weten gaan, met elkaar na te denken.
De rituelen vormen het continuüm waarop het filosoferen steunt. Ze vormen de basis van waaruit de stap naar het filosofisch denken kan worden gemaakt en tevens de basis waarop de kinderen kunnen terugvallen in het hier en het nu, in de hun eigen vaste geritualiseerde vorm van spelenderwijs doen.
Wisselwerking tussen denken en doen
Steeds weer vraag ik de kinderen wat ze zien, hoe iets zich aan hen voordoet, hoe zij dat doen en wat zij waarnemen en denken. Door de relatie te leggen met het daadwerkelijke doen en het onderzoek daarnaar, blijft het voor de kinderen concreet en voelen ze zich uitgenodigd mee te doen en mee te denken.
Ook als ze zaken niet precies onder woorden kunnen brengen of niet zo lang stil kunnen zitten. De sociaal emotionele vaardigheden die voorwaarden zijn voor het filosoferen worden via de rituelen voortdurend geactiveerd, ingezet, onderzocht en gewaardeerd in het filosoferen.
Zelfregulering
De zelfregulering krijgt een mooie kans doordat we soms een ritueel uitvergroten en met elkaar bekijken en onderzoeken. Bijvoorbeeld: Hoe kom je binnen? Hoe gaan wij zitten? Wat is de beste stoel voor jou? Is er één stoel de beste? Waarom praten we één voor één als je de bal hebt? Hoe klinkt het als we allemaal door elkaar praten, hoe ziet het eruit als we allemaal door elkaar heen bewegen. Wat is een chaos? Welke invloed heb jij op iets wat gebeurt? Wat zijn de verschillen? Etc.
Grapjesschool
Met groep 4 was ik van plan om te filosoferen over regels. Maar als er iets bijzonders gebeurt dan haak ik daarop in. Dan onderzoeken we dat wat zich aandient. Als filosofiedocent zorg ik dat ik daar open voor sta en mijn creativiteit en flexibiliteit inzet voor dat wat de kinderen helpt na te denken over wat bij hen, als groep, speelt.
Er wordt bij het begin van de les wat gelachen om een ll die iets verkeerd uitspreekt. Ik vraag door naar wat er te lachen is.
“Het is grappig!”
Hieronder wat flarden uit het gesprek:
Zijn er regels over grappen?
“Je moet geen grappen maken in de filosofieles.”
“Bij een spelletje mag je grappen maken, maar bij de les niet, omdat je dan niets leert. . Je mag grappen maken als de juf het zegt. Als je grappen maakt tijdens de les dan ga je de meester storen. Als de juf of meester het irritant vindt , dan word je uit de les gestuurd en dan leer je niets”””
“Je bent niet naar school gestuurd om grapjes te maken”
“Als je grapjes maakt dan word je dom, want dan kan je niet goed opletten”
“Als je grapjes wilt maken dan moet je naar de grapjesschool”
Bestaat die dan, de grapjesschool?
“Grapjes is niet iets wat je moet leren. Een grapjes is leuk, maar je leert niets.”
Ken je een grappig verhaal?
“Daar leer je niets van. Nee. Kan je iets leren van een grappig verhaal; Ja, wat een grap is!”