Het boek Gulzige Geit, Petr Horácek (Lemniscaat, 2017) is heel geschikt om met jonge kinderen (kleuters) te filosoferen over eten en over de invloed van eten op hoe je er uit ziet en hoe je je voelt, over wat je wel of niet mag of kan eten en het verschil tussen mensen en dieren. En dingen kunnen leren of al weten. Hier heb je een handleiding om het filosofisch gesprek rondom deze onderwerpen te starten.
Het verhaal: vertraag je tempo en herhaal!
Als start van de les vertel ik het verhaal van de Gulzige Geit. Ik gebruik de plaatje uit het boek , maar vertel het verhaal uit mijn hoofd om het levendiger te maken. Je kan er ook natuurlijk voor kiezen om het voor te lezen. Neem daarvoor de tijd en herhaal soms zinnen uit het verhaal. Kinderen hebben het filosofische gesprek tijd nodig om zelf na te gaan denken over wat je vertelt of voorleest. Het verhaal is vooral een stimulans voor hun associatief, creatief en onderzoekend denken.
Het filosofisch gesprek is in veel opzichten tegenovergesteld aan een onderwijsleergesprek. Als begeleider ben je niet gefocust op “het goede antwoord”. Je vraagt niet naar het verhaal in feiten en kennis. Dat maakt het ook vaak ingewikkelder omdat je van te voren niet weet wat er gezegd gaat worden. Luisteren is voor de begeleider van een filosofisch gesprek extra belangrijk. En je moet steeds improviseren met je vraagstelling op wat er uit de kinderen zelf komt. Laat gerust stiltes vallen en kijk goed om je heen naar de kinderen wat hun lichaamstaal is waaruit hun betrokkenheid en denklevendigheid zichtbaar wordt.
Maak tastbaar en zichtbaar.
Voor de tastbaarheid neem ik materialen mee; een knuffeldier uit het verhaal, bv. een knuffelgeit en een bak met verschillende soorten fruit en groenten etc. Ook kan je juist dingen meenemen die wellicht niet te eten zijn zodat de kleuters kunnen sorteren(zie verder hieronder)
Zoek aansluiting bij de kleuters
Ik vertel het verhaal in stappen. Afhankelijk van de reactie’s van de kleuters stop ik het verhaal regelmatig en stel een vraag of reageer op de reacties van de kinderen. Ik kan het zien (en horen) als ze aan het denken slaan! Hierdoor kan het gesprek in veel verschillende richtingen gaan. Ik stuur zo weinig mogelijk in een specifieke richting. Het vertellen van het hèle verhaal is niet een doel op zichzelf. Ik luister goed naar uitspraken (beweringen ) van de kinderen en vraag daarover door. (zie hieronder). Laat je niet verleiden door feiten te vragen en “goede antwoorden” te benadrukken en te belonen met complimenten. Dit gesprek gaat niet over kennis en weten, maar over denken.
Stel open vragen; waarom? Hoe komt het dat? Hoe ziet het eruit? Heb jij dat ook? Schroom niet om zo’n vraag ook meerdere malen te herhalen. Soms zeggen de kinderen “Waarom vraagt u steeds hetzelfde?” dat zeg ik “ja , er komt ook steeds weer een ander antwoord, luister maar”
Herkennen van filosofisch perspectieven en denkstappen
Het doorvragen hangt nauw samen met het herkennen van filosofische perspectieven. heeft een uitspraak van een kind betrekking op bijvoorbeeld een van de volgende soort vragen?
Ethische (mag het/ moet het ?)
Sociaal/maatschappelijk; Vrijheid en autonomie (mag je zelf kiezen..?
Esthetisch (hoe ziet het eruit, hoe voelt het?)
Causaal/ historisch (hoe komt het dat?)
Pragmatisch (hoe werkt het?)
Ontologisch (wat is…een mens, dier etc?
Wees uiterst gespitst op woorden die verbindingen maken in het denken; want, als, dus, maar, omdat,als, dan etc . Ook zijn woorden als Altijd, nooit, mag niet, kan niet, moet ingangen om door te vragen. Hier komen de interessante beweringen van de kinderen naar voren.
Leren uit ervaring; begin klein!
Dit boek “Gulzige Geit” heb ik in al meer dan 20 kleuterlessen gebruikt om te filosoferen en elke keer verloopt het anders. Het is maar net waar de kleuters in hun hoofden mee bezig zijn, wat ze meemaken thuis of op school etc.
Hieronder neem ik je mee in het verhaal en geef aan bij welke afbeelding en tekst uit het boek je een denkvraag kan stellen en hoe je kan doorvragen. Steeds geef ik daarbij ook fragmenten aan uit de gesprekken met de kleuters.
De geit heeft genoeg van het eten van gras ze wilde iets nieuws proberen.
Moet je altijd hetzelfde eten?
“Nee, als je zin hebt in iets anders, kan je het vragen aan je moeder. Soms mag het niet, want dan is het niet goed voor je. Ik moet wel altijd groenten eten. Een Geit , moet gras eten, anders wordt hij ziek. “
Mag jij zelf kiezen wat je eet?
“Ik mag altijd iets kiezen, maar ik eet wel gezond, want ik ben nooit ziek. Nee, ik mag niet kiezen, omdat ik gezonde dingen moet eten”. Als het feest is mag ik zelf kiezen. Als ik jarig ben mag ik kiezen. Mijn moeder zegt wat ik moet eten”
Welke dingen moet jij altijd eten? Is dat bij iedereen hetzelfde? Ik ga de kring rond en verzamel verschillende antwoorden, ik onthoud ze en noem de verschillen op;
“Jeane moet altijd brood eten en Maartje moet altijd fruit eten. “
“Maar iedereen moet altijd fruit eten, zegt mijn moeder” Brood hoeft niet altijd, want ik heb geen brood bij mij in mijn trommel maar een pannenkoek”
En de geit, moet die fruit eten? ..
“De Geit mag zelf kiezen, hij moet ook fruit eten. Nee, hij kiest het niet, want hij weet het niet, hij kan niet kiezen.., dat moeten de mensen doen, dieren kunnen niet zelf kiezen”
De Geit probeert de brokjes van de hond, likt de melk van de poes en kauwt op de schillen van het varken
De dieren zien het niet; de Hond slaapt, de poes slaapt en het varken slaapt.
Ik doe met de kleuters even een spelletje met geluiden; welk geluid maakt de geit als hij de brokjes eet, de melk likt en de schillen kauwt?
Mag de Geit het eten van de hond, de poes en het varken eten?
“Nee, want dat is niet van hem, het is van de hond. Nee hij mag het niet want anders wordt hij ziek. Het geeft niet want de poes ziet het niet, en de hond ook niet en het varken slaap. Je mag altijd wel iets proeven van iemand anders, als je maar niet alles opeet. Nee het mag niet, want dan eet de geit veel te veel”
Ook een mogelijkheid voor een weer heel ander gesprek hier is of je iets mag als niemand het ziet. In deze les heb ik dat niet gedaan , maar je kan hier rustig ook verder over doorvragen.
(Mag de Geit het eten van de hond opeten als hij niet kijkt? Ja/nee? waarom wel/niet? Deze vraag sluit goed aan op het denken van het jonge kind over waarneming en zijn; als je iet niet ziet , dan is het er niet?? )
Daarna eet de geit de bloemen van de boerin.
Mag de geit de bloemen van de boerin eten?
Ik stel hier eigenlijk dezelfde vraag als hierboven , maar de omstandigheden zijn aan het veranderen!. Je zou kunnen zeggen “de spanning loopt op”; er zit een gradatie in het verhaal. Het begint gewoon en het wordt steeds gekker. Er is nu een ander soort eigenaar in het spel ; de eigenaar is nu een mens en niet meer een dier. Is er sprak van gezagsverhoudingen? Ook het voedsel is anders; we kunnen ons hier af gaan vragen of het nog wel voedsel is. Dat is het leuke van dit verhaal. Ik ben heel alert op deze subtiele verandering want de kleuters reageren anders op deze nieuwe situatie. Nu is het eten niet meer van een ander dier maar van een mens en het is ook nog maar de vraag of je bloemen kan eten. Dus hier zijn nieuwe denkstimulansen in het verhaal gebracht. Dus mijn doorvraag vragen ga ik in het gesprek ook opzoek naar nieuwe gedachten en gaat het gesprek een andere kant op. Ook let ik steeds om de denkwoorden; als , dan, omdat etc.
“Nee dat mag niet , want ze staan in de vaas, ze zijn van de boerin.”
Als de bloemen niet in de vaas staan , mag hij ze dan wèl eten?
“Ja, als ze in de tuin staan , mag het wel. Nee, er moet een hek omheen staan, want dan kan de geit er niet bij. Je moet er dan een hek omheen zetten, een hoog hek!”
Nee, hij mag ze nooit eten want ze zijn niet goed voor hem.
Weet de geit dat hij de bloemen niet mag eten?
De geit weet het niet , dat hij de bloemen niet mag eten, want hij kan niet praten. Hij kan niet praten want hij is geen mens.
Die avond at de geit de onderbroek van de boer
En toen gebeurde er iets met die geit.
De Geit veranderde van kleur; Groen , geen en blauw…
Hoe komt het dat de geit groen, geel en bauw wordt?
Hier ga ik op zoek naar het denken over oorzakelijke verbanden. De vraag “Hoe komt het dat?” stel ik een aantal keer weer, om verdieping in het gesprek en het denken van de kinderen te stimuleren.
Eerst noemen de kleuters directe oorzakelijke verbanden, na verder doorvragen worden er veel ingewikkelde oorzakelijke verbanden genoemd, die getuigen van het nadenken van de kinderen waarin ze relaties, associaties en argumenten geven.
“De Geit wordt geel van de onderbroek van de boer. De geit heeft veel kleuren opgegeten. Het zijn kleuren van een ziekte, het zijn zieke kleuren, dus de geit is ziek; als je ziek bent dan krijg je zulke kleuren. De geit eet de stof op en de broek is genaaid in de fabriek en daar zit nog een naald in en daarvan wordt hij ziek. De naald prikt in zijn buik. Hij heeft te veel van alles door elkaar gegeten, daardoor komt het. Het komt omdat hij steeds andere kleuren heeft gegeten. Misschien heeft hij ook wel kleurpotloden opgegeten Het is niet goed om een onderbroek of een sok op te eten, want dat is geen eten. nee , het is niet gezond, de geit moet eten voor een geit eten. De geit weet niet wat goed voor hem is, dat moeten de mensen zeggen, maar die zijn niet in de buurt. Mensen moeten het afpakken, of hem voeren.”
(De kleuters maken in hun denkproces hier een stap naar verantwoordelijkheid, schuld, menszijn en zorg. (zie ook boven)
Ik breng het gesprek nu tenslotte naar hun eigen directe omgeving en wil afronden met een spelletje.
Wat eet jij?
Tomaten, appels, groeten, brood…
Word jij rood als je tomaat eet? “Alleen als je er te veel van eet. Nee, dat gebeurt niet want het is gezond. Fruit is gezond, mijn moeder geeft mij fruit, dus het is gezond….
Dan doen we het spelletje; we sorteren dingen die je wel of niet kan eten.
Wat kan je wel/niet eten? zeg steeds waarom niet
je kan geen spijkers eten, want die prikken in je buik.
Je kan niet veel snoep eten , want dat is niet gezond, dat mag niet van mama.
Je kan niet een appel eten als je geen tanden hebt…
Je kan dit spelletje ook doen met voorwerpen in de kring, eetbaar en oneetbaar, alles door elkaar . Zet dan twee grote manden neer waarin de kinderen om de beurt iets kunnen doen.
etc….